16 mei 2020

De reiger van karton

Door jelleputs

Zware voetstappen en het geluid van krakend hout vullen de kleine zolderkamer, en nog geen drie seconden later wordt de deur ruw opengeduwd. De vele posters ritselen door de vlaag van tocht die achter Roef aan de kamer binnenkomt. Hoewel er in de hoogslaper aan de andere kant van de kamer een meisje van een jaar of twaalf ligt te slapen, doet hij weinig moeite om zachtjes te doen. Een oranje kanarie komt kwetterend vanuit de richting van het hoofdeinde aangevlogen en vliegt een openstaande vogelkooi in. Het meisje wordt pas wakker als Roef’s vlakke hand haar gezicht raakt. Ze ziet niets omdat het nacht is en ze hoort niets omdat ze in haar hele leven nog nooit iets gehoord heeft. Ze voelt alleen de gloeiende handafdruk op haar wang. Ondanks haar slaapdronken toestand weet Wanda dat ze weer moet hebben geschreeuwd. Roef is van de symptoombestrijding, maar het is wel effectief; dat moet ze hem nageven.

Het is benauwd en warm in het klaslokaal, en het vest dat Wanda noodgedwongen aan heeft maakt het er niet beter op. De oude vliegeniersmuts van haar overgrootopa had de afdruk in haar gezicht precies kunnen verbergen, maar als je het over het ontwijken van lastige vragen had… Ze hoopte maar dat niemand het zou zien als ze haar haar los zou dragen. De blauwe plekken op haar armen zijn al aardig aan het wegtrekken en als ze zich gedeisd kan houden is het vest volgende week niet meer nodig.
De leerkracht heeft het hele schoolbord volgeschreven met werkwoordsvervoegingen. Met veel handgebaren en overdreven articulerende mondbewegingen legt ze de grammatica uit. Toch is het stil in het lokaal. Wanda merkt dat ze weg begint te drijven in haar overpeinzingen. Het is weer een van die dagen waarop school haar weinig nieuws bij kan brengen.
Vanaf haar tafeltje in het lokaal heeft ze een goed uitzicht over de rand van het dorp en de gigantische zendmast die in de verte als een raket de horizon doorklieft. Het uitzicht verschilt niet veel van hetgeen ze uit haar eigen zolderkamer kan zien, en misschien voelt het daarom ook zo vertrouwd. Net op het moment dat ze compleet weg dreigt te zakken in haar gedachten valt haar blik op de blauwe reiger, die al die tijd op de schoorsteen van de naastgelegen kinderopvang had gezeten. Het dier had plotseling zijn vleugels gespreid en had pas daarmee haar aandacht getrokken. Hoe had ze hem kunnen missen?
De reiger suist vlak langs het raam van het lokaal en Wanda kan hem volgen totdat hij in het zonovergoten weiland honderd meter verderop met een aantal krachtige vleugelslagen een zachte landing maakt. Buiten die beweging om had de reiger gedurende zijn complete glijvlucht geen spier zichtbaar vertrokken. Peinzend bedenkt ze zich hoe fascinerend het is dat de reiger honderd meter af had kunnen leggen zonder inspanning. Betekent dat dat je een oneindige afstand zwevend af kunt leggen, als de schoorsteen maar hoog genoeg is? Ze blijft naar de reiger staren totdat een wolk voor de zon schuift en de plotselinge schaduw haar het heldere zicht op de reiger ontneemt. Vlug slaat ze haar agenda vanaf de achterkant open; op het blanco karton in de binnenkant van de kaft staat een lijst met Latijnse vogelnamen in een klein maar net, krullerig handschrift.
Ardea cinerea. Net op het moment dat ze de laatste krul van de a afmaakt raakt een pen haar hard in haar oog.

De gestaag opzettende bewolking is een welkome verkoeling voor haar nog altijd pijnlijke wang en haar gezwollen oog. Ze is niet boos, sterker nog, ze begrijpt de actie van de juf volkomen. De aandacht van een klas vol kinderen vasthouden is al lastig genoeg, laat staan als die kinderen allemaal slechthorend of doof zijn. Opgewekt loopt ze het paadje langs de sloot af; ze kan elk paaltje en elk kuiltje uittekenen. Ze neuriet een zelfbedacht wijsje en de trillingen die door haar hoofd vloeien werken als polijstmiddel voor haar toch al altijd goede humeur. De bijbehorende klanken bestaan alleen in haar gedachten, maar daar zitten ze goed.
Al vanaf jonge leeftijd voelt ze zich meer verbonden met de natuur om haar heen dan met de mensen die haar dagelijks omringen. Hoewel ze al jaren geen angst meer heeft gevoeld voor die mensen, is het fijn om de zekerheid te hebben dat vogels niet slaan, net zomin als paardenbloemen knijpen en het water tot bloedens toe kan schoppen. Pas ’s nachts, als ze slaapt, is ze bang voor de terugkerende herinneringen in haar dromen. Ze slaapt niet graag.
Op het witte, houten bruggetje blijft ze staan en haalt ze de boterham uit haar schooltas. Een groot aantal eenden schiet haar kant op. Nadat ze de afgescheurde stukjes brood één voor één in het water heeft gegooid sluit ze haar ogen en neemt langzaam een diepe teug lucht. De typische geur van kroos dringt haar neusgaten binnen. Ze spreidt haar armen en in gedachten laat ze zich soepel van de schoorsteen glijden en zweeft ze over het schoolplein onder haar heen, over de huizen, de sloot, om daarna een perfect zachte landing in het weiland te maken.

Voorzichtig legt Wanda het boek op de leestafel neer. Het is rustig in de bibliotheek. Hoewel ze tegen beter weten in op zoek was geweest naar een boek over vogels dat ze nog niet gelezen had, was haar aandacht getrokken door de kaft van het boek dat in de kopstelling lag. Een gigantische vogel van linnen, hout en touw, dat ogenschijnlijk rustte op de schouders van een kleine, bebaarde man. Geintrigeerd slaat ze het boek over Otto Lilienthal open.
Jonge kinderen hebben de eigenschap om als een spons allerlei informatie in zich op te nemen. Slechts heel weinig mensen hebben het geluk dat ze die gave vast kunnen houden tot op latere leeftijd. Hoewel Wanda er een hekel aan heeft om ergens in uit te blinken of om op te vallen, behoort zij tot dat selecte groepje.
Het zonlicht dat over de leestafel valt maakt plaats voor het gelige schijnsel van een straatlantaarn.
Op de hoek van de leestafel ligt nu behalve het boek over Lilienthal een indrukwekkende verzameling van boeken over aerodynamica, zweefvliegtheorie en de ornithopters van Leonardo Da Vinci. Wanda’s intelligentie, die ze thuis en op school heel bewust onopgemerkt laat blijven, uit zich niet zozeer in het verwerken van grote lappen tekst; ze is een meester in selectief lezen en het isoleren van essentiele informatie.
Haar hart bonst van opwinding als ze de boeken één voor één op hun plek terugzet. Het lijkt allemaal plotseling zo makkelijk te zijn en bovendien zo… uitvoerbaar.

Stof dwarrelt door de avondrode lichtbundel die door het schuine dakraam naar binnen valt en de kleren aan de waslijn verlicht. De kleren zijn maanden geleden opgehangen door Miranda. Roef bemoeit zich nooit met het huishouden, ook niet na de plotselinge dood van zijn vrouw. Verder staat de grote bergruimte naast Wanda’s zolderkamer vol met vormeloze kartonnen platen en een groot laken, gedrapeerd over een ondefinieerbare stapel spullen. Wanda zet haar schooltas op de grond en haalt er het lange, sterke henneptouw uit dat ze stiekem uit Roef’s zeilboot heeft gepakt die al jaren in de garage staat. Ze schuift een lege kist naar het midden van de bergruimte en gaat er op staan. Als ze op haar tenen gaat staan kan ze net de zware houten dwarsbalk aanraken die in het puntdak hangt. Behendig gooit ze het uiteinde van het touw eroverheen en legt er een stevige knoop in. Het andere einde gooit ze uit het geopende zolderraam, waardoor het touw als een kluwen in het gazon valt; het is echt een lang touw en het was Wanda tegengevallen hoe zwaar het was toen ze het verstopt in haar tas de twee trappen op sjouwde. Door de geringe dikte had het er een stuk lichter uitgezien dan dat het was. Op haar tenen loopt ze zo snel mogelijk de trap weer af en loopt op blote voeten de tuin in. De zon is nu echt bijna onder en de laatste streepjes avondlicht gooien een langgerekte schaduw van haar over het gazon. Een stevige, ongeremde bries komt haar vanaf het open veld tegemoet. Ze pakt het einde van het touw en loopt ermee naar de sloot dat het erf van het huis van Roef scheidt van de weilanden erachter. Een aan het oppervlak vermolmde, maar nog steeds stevige plank ligt over de sloot en voorzichtig, zodat het touw niet door het water sleept, hupt ze naar de overkant. De reiger die een meter of twintig verderop nog verwoede pogingen deed een kikker te vangen met behulp van het laatste daglicht vliegt verschrikt op. In het midden van het weiland staat de stronk van wat ooit een flinke eik was geweest, tot een blikseminslag daar twintig jaar geleden korte metten mee maakte. De resterende stam was zeker een meter dik en anderhalve meter hoog. De boer had nooit de noodzaak gezien het restant te verwijderen; bij leven was de eik bij de koeien erg in trek geweest om zich te verlossen van jeuk op de rug of billen en de stronk leek voor dat doel nog prima geschikt. Bovendien was de boer door de gevelde eik al verzekerd van genoeg brandhout voor minstens vier strenge winters.
Wanda houdt het touw zo strak mogelijk en haar armen trillen door de kracht die het haar kost. Afstanden schatten is lastig, zeker in het donker, maar een afstand van dertig meter tussen haar en het huis lijkt haar een goede benadering. Het zolderraam bevindt zich op een hoogte van tien meter boven de grond, wat ze al opgemeten had met een rolmaat. De helling die het touw maakt is echt te groot. Ze kijkt achterom naar de eikenstronk. Twintig meter, misschien iets meer. Ze legt het touw neer en rent terug naar de garage. Aan een haak aan de muur hangt een tweede touw, met een zware, stalen haak aan een van de uiteinden. Ze slaat het om haar schouder, schuift de garagedeur zachtjes dicht en draaft terug het weiland in. Beide touwen zijn even dik, een platte knoop volstaat prima. Voor de zekerheid laat ze aan beide kanten van de verbinding een klein eindje touw over en legt er een knoop in. De platte knoop kan onmogelijk losschieten.
Het samengevoegde touw is nu precies lang genoeg om om de eik geslagen te worden. Met een enorme krachtinspanning trekt ze aan het touw terwijl ze zich met één voet tegen de stronk afzet. Het lukt haar net om het touw met de haak vast te zetten. Tevreden stelt ze vast dat het touw snaarstrak staat. Vijftig meter afstand afgezet tegen een beginhoogte van tien meter. Een glijhoek van één op vijf moet volstaan. Het kan niet anders.
De pluk gras die ze uit haar handen laat dwarrelen bevestigt dat de windrichting nog niet veranderd is. De wind staat pal in de richting van het huis.

Gelukkig ligt Roef al in bed. De berging op zolder is ’s nachts verboden gebied en in de garage moet ze het al helemaal nooit wagen zich te vertonen. Hoewel Roef op beide plekken nooit komt heeft ze haar spullen afgedekt met een laken. Voorzichtig haalt ze het laken weg dat de stapel spullen langs de muur aan het oog onttrekt. Een roestige herenfiets waarvan de wielen ontbreken, maar waar twee flinke ijzeren buizen haaks op gemonteerd zijn: de een kruislings vooraan de horizontale stang tussen het zadel en het stuur, de tweede op de bagagedrager. Ze zitten stevig vastgebonden met een tiental plastic kabelbinders, kruislings over elkaar heen. Een grote, gebogen stang verbindt het stuur met de achterkant van de fiets, net hoog genoeg om nog op het zadel te kunnen zitten. Bovenop de stang zit een katrol. Nog opvallender is de tweede fietsketting die de achternaaf verbindt met een houten krat op de bagagedrager. Achter uit het krat steekt een as.
Doelbewust legt Wanda de stapel kartonnen platen op de vloer en vouwt ze stuk voor stuk zo ver mogelijk uit rondom de fiets. De berging is veel te klein om de twee enorme vleugels volledig uit te spreiden. Ze gaat op het krat staan en tilt de fiets op; hoewel de wielen ontbreken is het gewicht behoorlijk door de toegevoegde stukken metaal. De katrol haakt zich om het touw dat vanaf de dwarsbalk door het grote zolderraam naar buiten steekt, de duisternis in. Onmiddellijk rolt de fiets richting het raam. Wanda laat de waslijn vieren die ze aan het zadel heeft vastgebonden, net zolang tot de fiets buiten hangt. Het past net. Ze bindt de waslijn vast aan de trapleuning en buigt zich over de kartonnen vleugels.
De geraamtes voor de vleugels had ze eerder al afgemaakt.  De ranken van bamboe die ze in het tuincentrum had gehaald zijn licht en buigzaam, maar tegelijkertijd enorm stevig. De driehoek is de stevigste verbinding die je met een buizenframe kunt maken, maar het ziet er niet erg natuurlijk uit. De twee rollen ducttape zijn nog maar net genoeg om de kartonnen bekleding erop vast te zetten. Het bamboe frame is onzichtbaar. Uit beide vleugelwortels steken twee stevige, aluminium buizen. Tegen de muur staat de oude plafondventilator uit de woonkamer.

Voorzichtig tikt Fokko een beetje as uit zijn pijp. De koeien staan gegroepeerd in een verre uithoek van het weiland. Ze staan er rustig bij, zo stelt hij tevreden vast. Zijn vrouw heeft nooit begrepen hoe een boer als hij met zo weinig slaap toe kan, maar op vier uur per nacht draait hij toch al zeker zeventig jaar prima?
Zijn blik valt op het huis van Roef. De botte weduwnaar is al maanden helemaal de weg kwijt, maar om eerlijk te zijn heeft het tussen de buren nooit geboterd. Van de trap gevallen, luidde de lezing van de politie toen de buurvrouw afgelopen winter overleed. Schamper snoof Fokko door zijn neus en liep mompelend verder. ‘En mijn koeien geven chocolademelk.’
De enige buur die nog weleens vrolijk groette was die tengere kleine dochter van Roef, maar met haar zit een praatje er verder al helemaal niet in. Pas dan realiseert hij zich wat hij ziet.
Een groteske, ranke vogel lijkt in de dakgoot bij de zolder te zitten, de vleugels gespreid. Uit zijn snavel schijnt een felle lichtbundel over het gazon. Zo snel als zijn stramme benen hem kunnen dragen holt hij richting de sloot langs de rand van het weiland. Direct nadat hij de grote boomstronk is gepasseerd striemt er iets langs de zijkant van zijn gezicht. Vloekend valt hij op zijn knieen en wrijft met zijn hand over zijn slaap. Zijn andere hand tast in het duister boven zich. Een touw. Net op het moment dat hij er met zijn met zijn hand overheen strijkt, schiet er een sterke trilling door het touw. Uit het openstaande zolderraam vijftig meter verderop klinkt een zware, woedende schreeuw. Met een angstaanjagend suizend geluid komt de vogel op hem af; de spanwijdte bedraagt minstens vijftien meter. Het touw maakt een gierend geluid. Een enkel, fel lichtgevend oog komt in rap tempo op hem af en verblindt hem. Een klik, het gierende geluid stopt abrupt. De vogel valt omlaag, trekt vlak boven de grond op en scheert op een meter hoogte over het grasveld. Tien meter, nog vijf… Een windvlaag rukt de pet van Fokko’s hoofd. Hij laat zich plat op zijn buik in het grasveld vallen, rolt zich op zijn rug en kijkt achterom. Gestaag wint de vogel hoogte en wordt langzaam opgeslokt door de duisternis. Een laatste kreet galmt vanuit de richting van Roef’s huis over het weiland en dan is het stil.

Tijd om omlaag te kijken heeft Wanda niet. Haar beenspieren beginnen enigszins verzuurd te raken en het zweet druipt langs haar gezicht. Achter haar giert de oude plafondventilator het uit en stuwt de Reiger, aangedreven door haar eigen spierkracht, voort door de zwoele nachtlucht. Een prachtig versierde kartonnen reigerkop steekt als een fier borstbeeld voor haar uit, de stroperszaklamp van haar vader in de snavel geklemd. De vliegeniersmuts is te warm, maar ze kan hem niet afzetten. Ze trapt ononderbroken door. Ze had willen wachten op het zonlicht, als de opstijgende warme lucht haar had kunnen helpen. Roef had de Reiger nooit hoeven zien als hij niet zo nodig ineens búiten een sigaret had willen roken. Hij rookte normaal altijd binnen. Het had allemaal heel weinig gescheeld en Wanda was blij dat alles al klaarstond.
Vrolijk kwetterend vliegt Avi rond haar hoofd; de kleine kanarie houdt Wanda nog maar net bij. Voorzichtig buigt ze zich opzij. De grote, kartonnen vleugels ontnemen haar het meeste zicht op de grond, maar door de opening tussen het fietsframe en de vleugel kan ze de grond zien. Dertig meter, misschien veertig?
Een schok schiet door de Reiger heen en de vliegmachine maakt een scherpe bocht naar links. Een tweede staalkabel mist de gehavende vleugeltip nog maar net. Wanda geeft een ferme ruk aan het stuur. Touwen spannen zich aan, de linkervleugel vervormt en de Reiger rolt scherp naar rechts. Een enorm betonnen gevaarte schiet haar links voorbij. Een rode lamp knippert traag. De zendmast. Wanda vervloekt zichzelf, en realiseert zich dat het lage zwaartepunt van haar creatie haar zojuist gered heeft. De Reiger hervindt zijn stabiliteit en vliegt weer rustig rechtdoor. Hij bepaalt waar ze heen gaan. Voorzichtig stopt Wanda met trappen. Het hoogteverlies voelt ze direct in haar maag, maar dat duurt slechts een seconde. Het karton op de vleugels klappert vervaarlijk in de wind, maar doet haar werk prima. Met regelmatige tussenpozen trapt Wanda de propeller aan om hoogte te winnen. Het belooft over een paar uur weer een een snikhete dag te worden. De eerste thermiekbellen zullen hopelijk bruikbaar zijn en haar naar grotere hoogtes kunnen tillen. De rest zal vanzelf gaan. In het fietsmandje aan het stuur zitten drie volle flessen water en een brood. Een dunne streep oranje licht verschijnt aan de horizon. In haar hoofd dreint ze het ritme op. Nog een paar uur.
Trappen en stijgen.
Rusten en glijden.
Trappen.
Rusten.
Trappen.
Rusten.
Stijgen..
Glijden…